Max van der Velden
Research Manager
De prevalentie van hardloopblessures ligt ergens tussen 10-92%, afhankelijk van de definitie en subgroep. Er zijn verschillende risicofactoren geïdentificeerd, zoals geen eerdere ervaring, hoge BMI, hogere leeftijd en meer kilometers per week. Lopers gaven aan dat een website een goed hulpmiddel zou kunnen zijn om informatie te krijgen over het beperken van blessures. In dit onderzoek werd een online preventieprogramma ontworpen met de naam: 10 Stappen 2 letsel voorkomen.
Deze gerandomiseerde gecontroleerde trial had als doel om twee groepen te onderzoeken. De een ontvangt online hardlooptips en de ander niet. De proporties hardloopblessures werden vergeleken tussen de groepen.
De tien tips voor letselpreventie waren gebaseerd op de literatuur en de klinische expertise van de clinici en onderzoekers:
De inclusiecriteria waren:
De deelnemers ontvingen een gepersonaliseerde code om onbeperkt toegang te krijgen tot de website met de tips.
De blessure moest de afstand, snelheid, duur of frequentie beperken gedurende zeven dagen of drie opeenvolgende trainingssessies om te worden meegeteld, of wanneer de deelnemer contact opnam met een gezondheidsdeskundige voor het probleem.
Op basis van een verwacht letselpercentage van 52,1% berekenden de auteurs dat 3394 hardlopers moesten worden opgenomen voor een tweezijdige t-test met 80% power en een alfa van 0,05.
In totaal werden 4105 deelnemers opgenomen en gerandomiseerd naar de interventiegroep of de controlegroep. De deelnemers in de interventiegroep waren ouder, hadden een hogere BMI dan de controlegroep, en rapporteerden minder hardloopblessures bij aanvang.
Tijdens de follow-up heeft 35,5% van de deelnemers zichzelf verwond. Het aandeel van de interventiegroep bedroeg 35,5% en dat van de controlegroep 35,4%, hetgeen resulteerde in een statistisch niet-significant resultaat. De auteurs voerden verschillende subgroepanalyses uit die wij in dit overzicht niet zullen bespreken.
Laten we deze auteurs toejuichen voor het uitvoeren van zo'n grote studie. Een van de belangrijkste problemen binnen de fysiotherapiewetenschap is de kleine steekproefomvang, die resulteert in onderbevoegde studies met onnauwkeurige resultaten. Hoewel de auteurs waarschijnlijk hoopten op een klinisch significant resultaat, werden deze onbetekenende bevindingen toch gepubliceerd - en dat is een goede zaak. Studies moeten worden gepubliceerd op basis van hun methoden en relevantie, niet op basis van hun resultaten.
Er zijn een paar dingen om in te komen. Na de randomisatie bleek dat de groepen bij aanvang verschilden in drie belangrijke factoren (eerdere blessures, BMI, en leeftijd). Dit kan de resultaten in de war sturen.
Een andere opmerking is het gebrek aan validatie van het programma. Niet alle tips zijn op zichzelf onderzocht - laat staan bevestigd - dat ze effectief zijn. We hebben prospectieve cohortstudies op lange termijn nodig, waarbij naar verschillende factoren wordt gekeken om te zien welke factoren tot verwondingen kunnen leiden. De eerste tip van de auteur is dan ook om niets te veranderen als de loper geen ervaring heeft met loopblessures. De helft van de onderzochte steekproef had echter in de afgelopen 12 maanden geen letsel opgelopen, waardoor bijna alle andere tips voor deze subgroep irrelevant zijn.
Dit gaat mooi over in het volgende punt, naleving. Binnen de interventiegroep meldde slechts de helft van de deelnemers ten minste één ding van het programma in hun opleiding te hebben toegepast. Jammer genoeg weten we niet of ze werkelijk iets veranderd hebben. Het kan heel goed zijn dat de tip die zij "toepasten", deel uitmaakte van hun autoregulerende training. Het is moeilijk te zeggen of een programma "werkt" als het niet goed wordt uitgevoerd door de deelnemers. Wij zijn allemaal mensen die het moeilijk vinden om voor de lange termijn te plannen en tijd en energie te besteden aan zaken die niet op ons van toepassing lijken (zijnde het ontbreken van een huidige blessure). Misschien hadden de auteurs de deelnemers wat meer kunnen aansporen om deze implementatie te stimuleren. Dit zou echter op een bepaalde manier geautomatiseerd moeten worden, aangezien het opbellen van meer dan 2000 lopers om na te gaan of zij het gelezen en uitgevoerd hebben, een behoorlijk vervelende taak zou zijn voor onderzoekers.
Zoals gezegd, moeten we de auteurs prijzen voor het opzetten van zo'n groot onderzoek. De studie zou echter veel kleiner kunnen zijn. Het doel van de proef was te testen of een preventieprogramma superieur was. Om dit te testen is een eenzijdige t-toets voldoende. Een tweezijdige t-toets verlaagt je statistische power (wat betekent dat je meer deelnemers nodig hebt) omdat de toets in beide richtingen moet kijken. Er moet worden nagegaan of de interventiegegevens "beter" of "slechter" zijn dan die van de controlegroep. Men zou kunnen zeggen dat de auteurs wilden nagaan of de interventiegroep het slechter zou hebben gedaan, maar dit lijkt niet aannemelijk aangezien zij het een preventieprogramma noemen - niet gewoon een programma.
Dit is een goede studie en draagt bij tot de kennis over het voorkomen van loopblessures. De resultaten zouden anders kunnen uitvallen indien de naleving/implementatie in toekomstige proeven zou kunnen worden verbeterd. Echter, wij heb nodig eerst prospectieve cohortstudies op lange termijn om te onderzoeken wat de risicofactoren werkelijk zijn, voordat we in verzonnen "preventie"-proeven tot een conclusie kunnen komen.
Loop niet het risico dat u potentiële rode vlaggen over het hoofd ziet of dat u lopers gaat behandelen op basis van een verkeerde diagnose! Deze webinar zal voorkomen dat u dezelfde fouten begaat als veel therapeuten!