Ellen Vandyck
Research Manager
Chronische pijn is een groeiend probleem en wordt in verband gebracht met structurele veranderingen in de witte hersenstof. Pijnneurowetenschappelijk onderwijs is een effectieve optie voor de behandeling van chronische pijn, maar het is onduidelijk of deze aanpak ook effectief is in het aanpakken van structurele hersenveranderingen. Dit onderzoek richt zich op de witte stof nadat een eerder onderzoek geen veranderingen in de grijze stof hersenstructuren had gevonden.
Dit onderzoek was een secundaire analyse van een gerandomiseerde gecontroleerde trial van Malfliet et al. (2018) die de effectiviteit onderzochten van pijnneurowetenschappelijke educatie in combinatie met cognitiegerichte motorische controletraining versus gebruikelijke fysiotherapie bij mensen met aspecifieke chronische wervelkolompijn die tussen de 18 en 65 jaar oud waren. Chronische pijn kan bijvoorbeeld chronische lage rugpijn, mislukte rugoperatiesyndroom (> 3 jaar), chronische whiplash of chronische niet-traumatische nekpijn zijn. Pijn moest minstens 3 dagen per week aanwezig zijn gedurende minstens 3 maanden om in aanmerking te komen. Deelnemers werd gevraagd om alleen hun gebruikelijke medicatie voort te zetten en geen nieuwe interventies of therapieën te starten tijdens deelname aan de studie en zes weken voor inschrijving voor de studie.
Neuropathische pijn, recente rugoperaties (< 3 jaar), osteoporotische wervelfracturen, reumatologische ziekten, chronische wijdverspreide pijnsyndromen (zoals fibromyalgie en chronisch vermoeidheidssyndroom) werden uitgesloten.
Twee interventies werden vergeleken. De experimentele interventie omvatte een moderne pijnneurowetenschappelijke benadering zoals beschreven door Nijs et al. (2014) dat uit 3 fasen bestaat:
De controle-interventie bestond uit een biomedisch georiënteerde behandeling van de traditionele nek- of rugschool met algemene fysiotherapie. In plaats van de neurowetenschappen achter pijn te leren, leerden de deelnemers in de controlegroep over mechanische oorzaken van nek- en rugpijn, de anatomie, fysiologie en biomechanica (bijvoorbeeld ergonomie, gewrichtskrachten, intradiscale druk). Ze werden ook geïnformeerd over het belang van kracht, uithoudingsvermogen, fysieke fitheid en overbelasting in verband met houdingsveranderingen. Hierna kregen de deelnemers in de controlegroep oefeningen die gericht waren op mogelijke biomedische disfuncties van de wervelkolom (zoals mobiliteit, kracht, enz.), met progressie naar functionele activiteiten en fysiek veeleisende taken. Deelnemers werd geleerd hoe ze hun ruggengraat in een neutrale positie konden houden tijdens de oefeningen. Naast de meer biomedisch georiënteerde aanpak was een ander belangrijk verschil met de experimentele interventie dat in de controlegroep een symptoomgerichte aanpak werd gebruikt. Dit betekent dat wanneer symptomen optraden tijdens of na een oefening, de intensiteit of de frequentie van de oefening werd verminderd.
Beide interventies vonden plaats gedurende 12 weken en 18 sessies in totaal.
In deze secundaire analyse onderzochten de onderzoekers de impact van pijnneurowetenschappelijk onderwijs op de hersenen, specifiek op structurele componenten zoals witte en grijze stof. Daarom vergeleken ze de groepen uit de oorspronkelijke RCT voor structurele hersenparameters:
Twee weken voor de start van het onderzoek ondergingen alle deelnemers een Magnetic Resonance Imaging (MRI) op de basislijn. Pijndrukdrempels (PPT's) werden op een andere dag beoordeeld met een digitale algometer. Het gemiddelde van twee metingen aan de bovenste trapeziusspier (midden tussen C7 en de punt van het acromion), 5 centimeter lateraal van de doornuitsteeksels van L3, en aan de quadricepsspier werden geregistreerd. Bij bilaterale pijn werd de pijnlijkste kant gekozen voor de PPT-beoordeling.
Er werden verschillende patiëntgerelateerde uitkomstmaten verzameld:
Deze metingen werden verzameld op de basislijn, na de interventie en na 1 jaar. Het onderzoek was gericht op het identificeren van structurele veranderingen in de hersenen (witte stof) en chronische pijn in de rug en de mogelijke reactie op therapie.
Een steekproef van 120 deelnemers werd opgenomen in de oorspronkelijke RCT en gelijk verdeeld over de experimentele interventie van pijnneurowetenschappelijk onderwijs of de biomedisch georiënteerde controle-interventie. In deze secundaire analyse werden 40 deelnemers geanalyseerd in de experimentele interventie en 43 in de controlegroep, omdat de kwaliteit van de gegevens te wensen overliet en uitval optrad. Beide groepen waren vergelijkbaar bij baseline.
Voor de primaire uitkomst, veranderingen in de witte stof hersenstructuur, werden geen significant hoofdeffect van de behandeling of interactie-effecten waargenomen. Er waren verschillende significante effecten van tijd, wat aangeeft dat beide groepen gedurende het onderzoek veranderingen in de witte stof hersenstructuur ervoeren, ongeacht in welke behandelgroep ze zaten.
Het oorspronkelijke onderzoek liet significante klinische verbeteringen zien in beide groepen, met een grotere verbetering in de groep die de experimentele pijnneurowetenschappelijke educatie volgde. Het huidige onderzoek geeft aan dat deze verbeteringen niet gerelateerd waren aan wittestofveranderingen in de hersenen.
De oorspronkelijke RCT uit 2018 kon zinvolle verminderingen laten zien in pijn, symptomen gerelateerd aan centrale sensitisatie, invaliditeit en kinesiofobie. Ook werd de functie verbeterd en ervoeren mensen verbeterde pijndrukdrempels. In de huidige studie was er echter geen significant behandelingseffect met betrekking tot de veranderingen in de wittestofstructuur van de hersenen. Er kunnen verschillende redenen zijn waarom er geen effect in de hersenen werd waargenomen, ondanks de klinische verbeteringen na pijnneurowetenschappelijk onderwijs in deze populatie.
Dit was het eerste onderzoek dat structurele veranderingen in de hersenen beoordeelde als reactie op neurowetenschappelijk pijnonderwijs. Aan het onderzoek namen deelnemers van meerdere eerstelijnsgezondheidszorgcentra deel. De auteurs hebben met succes een Bonferroni-correctie toegepast om rekening te houden met meervoudige vergelijkingen. Door deze aanpak hoefde het onderzoek niet te vertrouwen op ogenschijnlijk statistisch significante bevindingen die na correctie verdwenen.
Een beperking van dit onderzoek is dat er geen pijnvrije controlegroep was opgenomen. Net zo belangrijk was dat er geen groep was opgenomen die geen behandeling kreeg. Pijndrukdrempels werden niet gemeten bij de 1-jaars follow-up. Helaas ging een aanzienlijk aantal mensen (n=37) verloren voor follow-up door technische problemen bij de beeldvorming (slechte beeldkwaliteit door overmatige beweging van het hoofd tijdens de MRI-opname).
Voorzichtigheid is ook geboden omdat dit een secundaire analyse was van een gerandomiseerde gecontroleerde trial uit 2018 met als primair doel om de effecten van pijnneurowetenschappelijke educatie op klinische uitkomsten zoals pijn, invaliditeit en pijncognities te bestuderen.
Pijnneurowetenschappelijke educatie in combinatie met een tijdsafhankelijke trainingsaanpak was in staat om de klinische resultaten te verbeteren bij mensen met chronische pijn in de rug, maar er werden geen verschillen waargenomen in structurele veranderingen in de witte stof in de loop van de tijd.
Bekijk deze GRATIS videolezing over Voeding & Centrale Sensitisatie door Europa's #1 chronische pijn onderzoeker Jo Nijs. Welk voedsel patiënten moeten vermijden zal je waarschijnlijk verbazen!