Ellen Vandyck
Research Manager
Bij chronische lage rugpijn (CLBP) zijn onderzoeken gedaan naar spierveranderingen, waarbij specifiek gekeken is naar de spierkracht van de heup. Sommige onderzoeken toonden aan dat CLBP-patiënten heupspierzwakte hadden, terwijl dat bij andere onderzoeken niet het geval was. De methoden die werden gebruikt om spierkracht te meten varieerden aanzienlijk. Hoewel CLBP-onderzoeken zich vaak richten op de heupabductoren, is het cruciaal om te onthouden dat heupabductoren, -extensoren en -externe rotatoren allemaal samenwerken om dynamische heupstabiliteit te genereren en dat hun interacties met antagonistische spieren ook in aanmerking moeten worden genomen. Een beoordeling van andere heupspieren dan de abductoren is cruciaal voor het bepalen van de lumbopelvicale stabiliteit bij mensen met CLBP. Een belangrijke synergist voor lumbale extensie is de m. gluteus maximus. Weten welke spieren zwakker zijn bij deze patiënten is cruciaal voor het ontwerpen van succesvolle behandelingen op basis van lichaamsbeweging. Daarom was het doel van deze studie om de kracht van de heupabductoren, adductoren, extensoren en externe en interne rotatoren te vergelijken bij volwassen patiënten met aspecifieke CLBP en gezonde proefpersonen. Verder werd onderzocht of er een verband bestaat tussen heupspierkracht en gunstige uitkomsten bij eenvoudige klinische tests zoals de Trendelenburg- en Step-Down-test.
In deze cross-sectionele studie werden 40 deelnemers met aspecifieke CLBP geïncludeerd. Ze voldeden niet aan de minimale aerobe activiteit van 150 minuten per week en ze deden geen enkele vorm van krachttraining. CLBP werd gedefinieerd als lage rugpijn met een minimale duur van 12 weken. De controlegroep bestond uit mensen zonder pijn in de onderrug, knie en heup.
Op baseline werd de Roland Morris Disability Questionnaire ingevuld, werd pijn beoordeeld op de numerieke beoordelingsschaal en werd isometrische kracht van de abductoren, adductoren, extensoren en interne en externe heuprotators gemeten met een dynamometer. Het gemiddelde van 2 maximale isometrische contracties van 4 seconden werd geanalyseerd.
De Trendelenburg werd uitgevoerd en visueel beoordeeld vanuit een posterieur zicht zoals beschreven in de afbeelding hieronder.
De Step-Down test werd uitgevoerd volgens de onderstaande afbeelding.
Er werden tachtig deelnemers geïncludeerd, waarvan er 40 CLBP hadden en 40 deelnemers gezond waren. De meeste deelnemers waren vrouw en gemiddeld 32 jaar oud. Ze hadden een normale BMI van 24 kg/m2. De CLBP-groep had een gemiddelde pijnintensiteit van 6/10 op de NRS en ze leden ongeveer 21 maanden aan CLBP.
De krachtbeoordeling toonde een statistisch significant verschil in krachtwaarden voor de volgende spiergroepen:
De gezonde proefpersonen hadden een grotere spierkracht voor alle waarden. Ze verschilden echter niet in de Trendelenburg- en Step-Down-test. Er was ook geen verband tussen deze tests en de heupspierkracht.
Waarom waren de Trendelenburg- en Step-Down-tests niet gerelateerd aan heupspierkracht? Het onderzoek van Kendall et al. uit 2010 toonde al aan dat de heupabductorkracht slecht samenhing met de grootte van de bekkendaling tijdens de statische Trendelenburgtest en lopen bij controles en mensen met LBP. Ze stelden dat de heupabductorkracht daarom mogelijk niet de primaire factor is die de bekkenstabiliteit beïnvloedt en dat de statische Trendelenburgtest beperkt bruikbaar is als maat voor de heupabductorfunctie. Dit onderzoek van Pizol et al. lijkt deze stelling te bevestigen.
In een later onderzoek door dezelfde onderzoeksgroep bleek de toevoeging van heupversterkende oefeningen aan een oefenprogramma voor motorische controle de klinische resultaten voor mensen met aspecifieke lage rugpijn niet te verbeteren. Dit bevestigt de bevinding dat we ons misschien niet zozeer moeten richten op het stabiliseren van de heup, maar eerder op het geleidelijk versterken van de heup.
De mensen die leden aan CLBP hadden relatief veel pijn (6/10) en dit duurde bijna 2 jaar. Ze hadden een lagere heupkracht vergeleken met gezonde deelnemers die geen pijn hadden. Door de opzet van dit onderzoek kunnen we dit verschil alleen objectiveren, maar omdat het op één moment in de tijd is gemeten, weten we niet of de kracht afnam door de pijn, of dat de pijn de kracht verminderde tijdens het verloop van CLBP.
Ondanks dat de gezonde groep sedentair was, beschouwden ze zichzelf gezond voor hun leeftijd. Ze waren in staat om deel te nemen aan normale dagelijkse activiteiten die normaal werden geacht voor hun leeftijd. Interessant is dat deze subset een normale BMI had, wat niet altijd het geval is bij mensen met chronische (lage rug)pijn.
Dit onderzoek wilde inzicht verschaffen in de vraag of deze functionele tests kunnen dienen als praktische indicatoren van spierkracht bij CLBP-patiënten, waardoor eenvoudiger beoordelingen in een klinische setting mogelijk worden. Omdat de associaties niet worden aangetoond, kunnen zorgverleners hun aandacht richten op andere relevante aspecten bij de beoordeling van CLBP. Er moet worden opgemerkt dat de heupspierkracht bij CLBP-patiënten lager was, en daarom wordt aanbevolen om dit bij deze populatie te objectiveren.
Aanvullende referenties
5 absoluut cruciale lessen die je op de universiteit niet zult leren om je zorg voor patiënten met lage rugpijn te verbeteren. Onmiddellijk zonder een cent te betalen